Ik ben een lezer. Een leven zonder boeken is voor mij onvoorstelbaar. Ik lees elke dag. Per jaar komt dat neer op zo’n 20 tot 25 boeken, meestal fictie.
Het voorbije jaar heb ik een experiment gedaan. Ik heb uitsluitend boeken gelezen van zwarte schrijvers. Ik las ooit ergens dat dat je kijk op de wereld verandert. Ik was benieuwd wat het mij zou brengen. Het antwoord aan het einde van 2023 is: veel!
Ten eerste bracht het mij een record aantal gelezen boeken: 28 in één jaar. En dat kwam echt niet omdat ze dun waren, maar vooral omdat de meeste boeken heel erg goed waren en ik niet kon stoppen met lezen. Toegegeven, het boekweekessay van dit jaar (Boto Banja van Raoul de Jong, dat perfect paste binnen mijn project) heeft slechts 62 pagina’s. Maar dat heb ik dan ook twee keer gelezen. Ik begreep het veel beter, nadat ik het geweldige Jaguarman van dezelfde auteur had verslonden. Een boek waarin Raoul op zoek gaat naar zijn Surinaamse roots. En daarbij, net als de lezer, zoveel leert over het communiceren zonder woorden, over prachtige Afrikaanse goden die meereisden op de slavenschepen en in het geheim in ere werden gehouden. Over het enorme respect voor de natuur en voor dieren, waarin elk levend wezen gelijk is. Over het geheime genootschap van schrijvers en zoveel andere mooie dingen.
Ten tweede brachten de zwarte schrijvers mij veel nieuwe inzichten en feitenkennis op veel verschillende gebieden. Zo leerde ik van Johannes Frets’ vermakelijke boek Onder de Paramariboom dat je nooit aan een gekleurd Nederlands kind moet vragen waar die écht vandaan komt. En dat de hier ingeburgerde term ‘halfbloed’ stamt uit de slaventijd, voor een kind ontstaan uit verkrachting van een zwarte vrouw door een witte man. Alleen het bloed van de witte telde, dus eigenlijk betekent het: half mens. Ik zal voortaan altijd ‘dubbelbloed’ gebruiken.
Ik leefde mee met hoofdpersoon Lutie uit De Straat, een boek dat Ann Petry al in 1946 schreef. Zij was de eerste zwarte Amerikaanse schrijfster die met dit debuut een miljoenenpubliek bereikte. Lutie vecht tegen de armoede in het Harlem van de jaren 40, waar mannen niet aan een baan kunnen komen en gefrustreerd raken. En waar veel vrouwen voor witten werken in nederige baantjes. Er wordt op alle vlakken op hen neergekeken. Er is een fragment waarin ze aangrijpend omschrijft hoe al die zwarte mensen opeens twee keer zoveel plek innemen, op het moment dat ze in Harlem uit de metro stappen en hun eigen wijk inlopen. Hoe ze rechterop gaan lopen, breder worden, weer lachen en ruimte in durven te nemen, na een dag lang niet gezien of onderdrukt of vernederd te zijn in banen van schoonmaker, schoenenpoetser, sjouwer, poetsvrouw, kindermeisje, hulp in de huishouding.
En dan was er de 14-jarige dappere Adunni uit Nigeria in Het meisje met de luidende stem van schrijfster Abi Daré. Een boek dat weer eens te meer de desastreuze gevolgen van uithuwelijking laat zien en hoe belangrijk onderwijs is voor meisjes.
Ik ging op reis met La Floriade van Laila Lalami, een prachtig en avontuurlijk reisverslag, waarin voor het eerst een ontdekkingsexpeditie uit de 16e eeuw wordt beschreven door de ogen van een zwarte man die als slaaf meeging met een edelman. Als één van de vier overlevenden geeft hij zijn versie op deze geschiedenis. Met dit keer alle schrijnende details die door de andere drie witte mannen worden weggelaten in hun verslagen vanwege gezichtsverlies, machtsafbreuk of niet toegestane overtredingen.
Ik werd getuige van de voorbereidingen van De bruiloft van schrijfster Dorothy West. Een prachtig geschreven verhaal, waarvan ik sommige passages herlas vanwege hun schoonheid. Het boek geeft de struggle weer tussen de keuze of iemand van kleur zich zwart of wit voelt. En hoe dat kan wisselen. Ik stond versteld van de verschillende benamingen voor de vele tinten bruin en zwart.
Ik werd overweldigd door De diepst verborgen herinnering van de mens, geschreven door Mohamed Mbougar Sarr. Een fantastisch, veelomvattend boek over de zoektocht naar een verdwenen schrijver. Met verschillende verhaallijnen, die mijn volle focus vereiste, omdat de ik-figuur in ieder hoofdstuk of deeltekst weer anders was. Niet voor niets is dit door de Volkskrant als ‘boek van het jaar 2022’ uitgeroepen. Later in het jaar las ik van deze geweldige Senegalese schrijver ook Een echte man, een boek waarin het Afrikaanse taboeonderwerp homoseksualiteit op aangrijpende wijze wordt beschreven.
En dan was er Queenie van Candice Carty – Williams, over een jonge Jamaicaanse vrouw in Londen. Ik moest aanvankelijk even aan haar frivole, lichtzinnige karakter wennen, maar beetje bij beetje leer je de achtergronden van haar worsteling als zwarte jonge vrouw kennen, haar getroebleerde innerlijk en haar strijd om zichzelf te accepteren zoals ze is. Uiteindelijk heb ik Queenie in mijn hart gesloten en denk ik met liefde aan haar terug als ik zwarte meisjes, uitbundig lachend met elkaar, gearmd over straat zie lopen.
De grote eyeopener van afgelopen jaar was het boek Afrika is geen land van Diplo Faloyin. Een non-fictie boek waarin de schrijver, op een bijna luchtige en vaak humorvolle wijze, het eenzijdige beeld, dat buitenstaanders hebben over dit continent, totaal op zijn kop zet. Iedereen zou dit boek moeten lezen! Het is hoopvol en verrassend om kennis te maken met de veelzijdigheid van dit werelddeel met 54 landen, 1,5 miljard mensen en ruim 2000 talen. Maar ook woede, verbijstering en ongeloof maakten zich van mij meester tijdens het lezen. Hoe Europeanen dit continent in de afgelopen eeuwen schaamteloos tot drie keer toe hebben leeggeroofd: eerst mensen, daarna grondstoffen en nog later kunstschatten. Ik realiseerde me dat nu nog steeds kostbare grondstoffen voor batterijen uit Afrikaanse landen worden weggehaald, vaak zonder eerlijke export- en handelsovereenkomsten.
De hoofdpersoon die me dit jaar misschien wel het meest heeft geraakt is brugklasser Sandra in Het gym van Karin Amatmoekrim. Als enige, bruine meisje, kind uit een achterstandswijk en dochter van een bijstandsmoeder, belandt Sandra in de jaren 80 op het gymnasium, tussen de kakkers, die op wintersport gaan, op hockey zitten en in enorme huizen wonen. Door Sandra’s ogen zien we de absurde gedragingen van de witte mensen om haar heen. De ouders van klasgenoten, die het interessant vinden dat hun dochter vriendschap heeft met een meisje van kleur. Die haar prijzen voor haar goede prestaties (alsof een bruin iemand niet intelligent kan zijn). De spagaat waarin Sandra terecht komt doordat ze op school niet durft te vertellen over haar achtergrond en in haar thuisomgeving niet over haar schoolsituatie. Hoe ze solidair blijft aan de wijk en zich toch ook aan weet te passen aan de kakkers. Wat een hoop bagage voor zo’n jong meisje!
Als moeder van tweelingdochters kreeg Het diepe blauw van Ayesha Harruma Attah een nog diepere betekenis voor mij. Eind 19e eeuw worden, in een klein dorp in West-Afrika, 2 tweelingzusjes van 10 jaar van elkaar gescheiden als een stel rovers hun dorp overvalt en hen gijzelt. Het ene kind komt in Bahia, Brazilië terecht en het andere na allerlei omzwervingen in de Ghanese hoofdstad Accra. De oceaan scheidt hen, maar door hun gave elkaars dromen te ontvangen weten ze al die jaren dat de ander nog leeft. Ik kreeg grote sympathie voor de Afrikaanse goden en de indrukwekkende rituelen. Ik leerde hoe er in die tijd veel regionaal verzet was tegen de overheersing van de Engelsen, ook door vrouwengroepen, die vochten voor het behoud van hun eigen cultuur en taal. Terwijl de witte overheersers een beeld schetsten van ‘die wilden in Afrika’ die ze wel even beschaving zouden bijbrengen. Walgelijk!
Ik genoot van de generatieroman Kintu van Jennifer Nansubuga Makumbi, die begint in het pre-koloniale tijdperk rond 1750 bij de stam van Kintu Kidda in de streek die nu Oeganda heet. Prachtige verhalen over geweldige personages: over hoe zij hun voorvaderen eren, hun goden aanroepen, hun gezinnen liefhebben en leven met groot respect voor de natuur. We kunnen er in deze tijd veel van leren. De vloek die in de 18e eeuw over de stam wordt uitgesproken, heeft generaties lang zijn weerslag op de vele familieleden die uit de stam voortkomen. Die zien we terug in de 20ste en 21ste eeuw. Via allerlei verschillende verhaallijnen, verdeeld over 5 boeken, leren we de verschillende families kennen. In het laatste boek komen ze allemaal samen op de plek waar stamhouder Kintu Kidda ooit leefde. Ze eren zijn leven en proberen door allerlei rituelen de vloek te verbreken. Het boek geeft een prachtig inzicht in het pre-koloniale en het huidige leven in Oeganda.
En dan was er dat onverwachte pareltje dat ik opdook uit de ‘goedkope-boeken-bak’ bij de plaatselijke Bruna: Naschokken van Nadia Owusu. Over een zwarte jonge vrouw die worstelt met welke identiteit ze nou heeft. Een vader uit Ghana, een moeder uit Armenië, een stiefmoeder uit Tanzania, wonende op allerlei plekken in de wereld vanwege het VN-werk van haar vader. Op sommige plekken is ze de lichtste en staat ze bovenaan de ladder, op andere plekken is ze zwart en bungelt ze onderaan. Ze beschrijft op indringende wijze hoe de kleur van haar huid en zeker ook de status van het werk van haar vader, bepalend is voor hoe ze leeft en behandeld wordt. De pijnlijke les die ze van haar vader meekrijgt: je moet als zwarte twee keer zo hard werken om half zo ver te komen. Aangrijpend was ook de fase waarin ze in New York leeft. Over de moorden op zwarte mensen, de angst van moeders dat hun zwarte zoon per ongeluk met de politie in aanraking komt en het niet overleeft. Allemaal angsten en waarheden, waar witte mensen nooit mee hoeven te dealen. Het kwam hard binnen, mede ook door de prachtige poëtische wijze waarop zij dit soort afschrikwekkende zaken beschrijft.
Ik eindigde mijn zwarte-schrijvers-leesjaar met het herlezen van de vijfdelige biografie, die Maya Angelou in de jaren 70 en 80 over de eerste 40 jaar van haar leven schreef. Het eerste deel, Ik weet waarom gekooide vogels zingen, is het meest bekend. Geboren in 1928 in Missouri, deels opgevoed door haar wijze grootmoeder, volgde ik Maya’s leven en worstelingen in een racistisch land. Tijdens het lezen wisselde verbijstering (over de witte tandarts die een klein meisje met vreselijke kiespijn niet wil helpen, omdat hij ‘zijn hand niet in de mond van een neger wil steken’.) , woede over het misbruik van zwarte meisjes, bewondering voor haar enorme doorzettingsvermogen en moed, verbazing over de levenswijze van haar moeder en veel andere emoties zich af. Een van de meest ontroerende passages is haar beschrijving van hoe het voelt als ze voor het eerst met haar zoon in het Afrikaanse Ghana aankomt. Voor het eerst in haar leven is ze omgeven door alleen maar zwarte mensen, in alle rangen, van hoog tot laag. Haar verbijstering over zwarte politiemensen, rechters, hoogleraren. Het kan dus wel! En dan toch ook het verschil tussen de Afro-Amerikanen, getekend door het grote slavernijlijden van hun voorouders en de Afrikanen die op hun eigen continent waren grootgebracht. De boeken geven een prachtige inkijk in de Amerikaanse worsteling om zwart en wit als gelijken te zien. Met aan de ene kant een groep witten die daar heel bereidwillig toe is en aan de andere kant de groep die altijd zal blijven neerkijken op zwarte mensen. En dan de droeve constatering dat er 60 jaar later nog niet veel is veranderd in deze verhoudingen.
Heb ik een andere kijk op de wereld gekregen door een jaar lang alleen maar boeken van zwarte schrijvers te lezen? Een volmondig JA! Het heeft mij veel nieuwe inzichten gebracht, ik heb juweeltjes van boeken gelezen die anders volledig aan mij voorbij waren gegaan en ik heb veel geleerd. De belangrijkste les is misschien wel dat ik me nog bewuster ben geworden van het feit dat zwarte mensen bagage met zich meetorsen die ik, als witte vrouw, nooit hoef mee te zeulen. Of zoals theatermaker Alida Dorst het in Zomergasten zo indringend verwoordde: dat ze naast alle levenslessen haar zwarte dochters ook nog dat ándere opvoedkundige verhaal moet bijbrengen: het waarschuwende verhaal over waar ze tegenaan kunnen lopen in hun leven vanwege de kleur van hun huid. Uitsluitend vanwege de kleur van hun huid.
Recente reacties